Toen hij die ochtend vanwege een te kort dekbed met koude tenen wakker werd, iets waar hij altijd onder leed, wist hij het zeker: hij zou een ander persoon worden. Vandaag zou hij precies het tegenovergestelde doen van wat hij altijd deed. Het kon zo niet langer. Hij had geen keuze. Of misschien was dit zijn keuze – daar was hij nog niet over uit. Twijfelen, dat moest hij dus niet meer doen. Hij zou daadkrachtig zijn. Dit was zijn keuze. Nu zou hij uit bed stappen. Of nee, niet stappen, want dat deed hij altijd al, hij zou nu uit bed springen, in één keer. De abrupte overgang van het warme bed naar de koude kamer deed hem huiveren. Hij liep naar de keuken, achterstevoren. In plaats van de pindakaas met een mes op brood te smeren, gebruikte hij nu een vork. Dat bleek godsgruwelijk onhandig, hij kreeg de pindakaas met moeite uit de pot en door de tanden van de vork smeerde hij het brood kapot.
Hij stak de boterham in zijn mond, wat in zijn hoofd leidde tot de onvermijdelijke gedachte of hij eigenlijk wel kon ontbijten, nu hij had besloten alles in zijn leven andersom te doen. Dat verzuimen zou wel makkelijker zijn, dan was hij ook van het smeren met een vork verlost. Het achteruitlopen begon hem trouwens nu al te irriteren. En dan was er nog zijn kat, die luid miauwde, omdat ze eten verwachtte. Hij mocht haar niet voeren, zoals hij gewoonlijk deed. Maar wacht – dat was zielig, een vorm van dierenmishandeling. Goed, dit was te ingewikkeld. Hij was eigenlijk wel tevreden met zijn handelingen met betrekking tot de dagelijkse gang van zaken, maar niet over zijn handelingen met betrekking tot interactie met soortgenoten. Misschien was het beter om alles dan toch normaal te doen, maar zich alleen tegenovergesteld te gedragen als hij iemand anders tegenkwam.
Zijn kleding voor die dag had hij al klaargelegd. Een donkere spijkerbroek met een lichtgrijs overhemd. Zoals elke andere dag was hij in twintig minuten klaar – geschoren, tanden gepoetst, kleren aan, haar gekamd. Klaar om naar zijn werk te gaan. Hij stapte de voordeur uit, tegelijkertijd met zijn buurvrouw. “Hé Tom, goedemorgen!” Hoe sommige mensen zo enthousiast kunnen zijn in de ochtend, was hem altijd al een vraag geweest. Hij zou tegenovergesteld reageren – echter, wat was het tegenovergestelde van een schuchter “hallo”, waarbij hij probeerde zo veel mogelijk naar de grond te kijken? Moest hij dan maar niet groeten, maar zich in stilzwijgen hullen? Of was een uitbundige groet met daaropvolgend een praatje over koetjes en kalfjes het juiste alternatief? Hij wilde een ander persoon zijn dan hij was, een antoniem van zichzelf worden: extravert in plaats van introvert, sociaal in plaats van teruggetrokken, geëngageerd in plaats van wereldvreemd.
“Goedemorgen Janna!” riep hij zijn buurvrouw toe, die zich op drie meter afstand bevond. “Hoe gaat het met je? Lekker weer is het vandaag he? Ga je naar je werk? Wat deed je ook alweer?” Janna keek hem met verbaasde blik aan. “Ik moet gaan,” was het enige wat ze zei, voordat ze in haar auto stapte. Tom fietste altijd naar zijn werk, dit maal luid fluitend. Iedereen die hij tegenkwam begroette hij met een opgewekt “goedemorgen!”. De meeste mensen groetten terug. Dit ging goed. Hij parkeerde zijn fiets in de fietsenstalling en liep met een brede glimlach het kantoorpand binnen. De hele dag hield hij zijn nieuwe ik vol, totdat Mandy, zijn secretaresse, naar hem toekwam en zei: “Iedereen denkt dat je gek bent geworden, Tom. Misschien is het tijd dat je weer gewoon jezelf bent.” Verbouwereerd had hij haar geantwoord dat hij zichzelf ook was, alleen een andere zelf. Ze antwoordde niet, maar bekeek hem wel de rest van de dag met argwaan. Net als de rest van zijn collega’s.
Zo werd het natuurlijk nooit wat: was hij eindelijk anders, zagen zijn collega’s hem nog als zijn oudere zelf. Tom zuchtte. Het was een lange en zwarte dag geweest. Hij verlangde naar zijn te korte dekbed, en naar wakker worden met koude tenen.