Hij doet de voordeur achter zich dicht en slaakt een diepe zucht. Steunend en kreunend sleept hij zich vervolgens naar de bank, waar hij zich met een luide plof in laat neervallen. “Ik voel me niet zo lekker. Wil jij alsjeblieft een kopje thee voor me zetten en mag ik ook een dekentje?”. Uiterst gepijnigd kijkt hij me aan. Wat is er zieliger dan een zieke man?
Lief als ik ben zijn dat dekentje en kopje thee natuurlijk binnen een paar minuten geregeld. De zieke man kijkt ondertussen de nieuwste aflevering van Game of Thrones op zijn laptop. “Zal ik vanmiddag naar Nijmegen fietsen om de Giro te kijken?” Het lijkt me verstandiger om deze vraag niet te beantwoorden.
“Ga je zo mee boodschappen doen?” Mijn tegenvraag, de ultieme test. Iemand die echt ziek is zegt nee en blijft onder de wol. De zieke man zegt ja. Een halfuur later staat hij klaar om te vertrekken.
Daar gaan we dan, op naar de Albert Heijn. Om de tien meter moeten we stilstaan. Het is alsof ik op pad ben met iemand van 82 in plaats van met iemand van 28. “Ik ben zo moe”. We doen weer een paar stappen. “Wacht even, ik kan echt niet meer…”
We overleven deze barre tocht ternauwernood. Eenmaal thuis aangekomen leg ik mijn hand op zijn voorhoofd. Gloeiend ijzer. De thermometer geeft 39 graden aan, flinke koorts. De zieke man kucht demonstratief: “Ik zei toch dat ik ziek was”. De rest van het weekend ligt hij in bed. Geen Giro d’Italia, geen picknick in het park, geen heerlijke vrije dagen waarin hij kan genieten van de zon. Dit is ziek zijn.