Dicht bij jezelf blijven

Je moet dicht bij jezelf blijven, zei mijn dansdocent laatst. Ik heb namelijk de neiging om mijn handen heel ver van de rest van mijn lichaam af te zetten telkens als ik in een choreografie vanuit een staande positie naar de grond moet gaan of me juist daarvan moet afzetten. Daardoor kosten al die bewegingen me behoorlijk veel kracht en energie.

Dicht bij jezelf blijven, zodat de dingen die je doet minder een krachtsinspanning zijn. Daar bleef ik over nadenken, omdat dit niet alleen tijdens de danslessen geldt. Ook op andere vlakken in mijn leven heb ik soms (weer) het gevoel te ver van mezelf verwijderd te zijn geraakt.

Dat leidt tot eindeloze gedachtenspiralen, waarin ik voor mezelf helder probeer te krijgen wat dat dicht bij mezelf blijven precies inhoudt, hoe ik kan weten wat daadwerkelijk dicht bij mezelf is, wat van mezelf is, en wat niet. Eindeloos, want ik kom er dus nooit uit. Van heel veel zaken weet ik namelijk nog goed wanneer ik me dat heb eigengemaakt. Zo las ik in het laatste jaar van de middelbare school eens een artikel waarin iemand vertelde dat ze op een gegeven moment besloten had om alleen nog maar jurken te dragen. Omdat ik niemand in mijn omgeving had die alleen maar jurken droeg leek het me wel leuk om dan zelf die persoon te zijn. En zo geschiedde. Die jurkentijd duurde heel wat jaren, totdat iedereen om mij heen dat als een echt kenmerk van mijn zelf beschouwde. Toch draag ik nu dus het liefste een joggingbroek en T-shirt.

Hoe langer ik hierover nadenk, hoe meer ik tot de conclusie kom dat er misschien wel helemaal niets is wat helemaal van mezelf is, wat het hierover nadenken tot een nutteloze activiteit maakt. Toch kan (en wil) ik het niet stoppen.

Als ik dans gaan mijn ledematen als ik niet oplet alle kanten op. Hier een arm, daar een been, en na elke draai heb ik zo ongeveer alle hoeken van de zaal gezien. De enige manier om dat te voorkomen is om mezelf dichtbij te houden, en te focussen. Maar wat als ik dat helemaal niet wil?

Een paar jaar geleden las ik in een boek hoe schimmels groeien. Er stonden ook afbeeldingen bij. In plaats van planten, die zich op één plek vastzetten en hun wortels vervolgens gericht groeien naar zo veel mogelijk water en voedingsstoffen, groeit een schimmel diens schimmeldraden alle kanten op. Steeds verder van het beginpunt vandaan. Om zich, als er ergens een vruchtbare en inspirerende plek ontdekt wordt, volledig daarheen te verplaatsen. En dan begint het weer van voren af aan. Zo bezien is er geen zelf om dichtbij te blijven. Het zelf zit in het overal naartoe gaan.

Toch betekent dat niet dat ik mezelf constant alle kanten op moet laten wapperen. Net als bij dansen kost dat namelijk ontzettend veel kracht en energie. Soms weet ik niet wat van mezelf is en wat van iemand anders. Dan blijkt dat ik me door het enthousiasme van die ander mee heb laten slepen, dan leek iets me heel leuk of een heel goed plan en kom ik later tot de conclusie dat ik dat vooral dacht omdat ik me iets te veel in die ander inleefde. Vandaar dat ik moet en wil blijven denken over mijn zelf, hoe ik daar dichtbij kan blijven en bovendien, waar ik aan kan merken dat dat niet het geval is.

En als ik ergens met denken niet uitkom, dan oefen ik het graag op een fysieke manier. Dus probeer ik tijdens de dansles uit waar ik mijn handen het beste kan plaatsen als ik mezelf van die vloer moet afzetten, of als ik mezelf juist op moet vangen. Ik blijf dat dicht bij mezelf zijn oefenen, net zolang tot het vanzelf gaat.

Vond je dit verhaal leuk? Hier schreef ik ook al eens over wat ik van dansen leerde. 

Mijn boek

Bestel 'Een zwerm spreeuwen'