Om goed te kunnen rollen moet je jezelf zo rond mogelijk maken. Je knieën tot je borst optrekken, je armen om je benen slaan, je rug rond, je hoofd gebogen, je voeten ontspannen. Rond, zacht en zo klein mogelijk moet je worden. Dan is het een kwestie van één maal flink afzetten en eventuele obstakels vermijden, zodat je eindeloos kunt doorrollen.
Noem het rolonzekerheid, maar ik word altijd hoekig als ik na moet denken over welke gedragingen en verwachtingen horen bij bepaalde rollen die ik in mijn leven had, heb of zou willen hebben. Als ik daarover denk wil ik het liefst niet rollen, maar dwarsliggen. Op mijn kop gaan staan. Mijn benen in mijn nek leggen. Dat doe ik echter nooit. Ik rol meestal heel rustig door. Verder.
Om goed te kunnen rollen, moet je je niet verzetten. Als je zo rond, zacht en klein mogelijk bent, heb je minder wrijving. Maar een rol aannemen, vereist dat je een plek inneemt, jezelf laat zien, handelt. Dat je zegt ‘dit ben ik’ of ‘dit zou ik willen zijn’. Daar hoort ook confrontatie bij.
Een steen die van een berg komt rollen gaat steeds sneller en wordt steeds ronder. Totdat de steen ergens tegenaan botst. Dan barst hij uiteen in een heleboel stukken. De rollen die ik in mijn leven vervul lijken ook net stukken. Een stuk oudste dochter, een stuk zus, een stuk vriendin, een stuk geliefde. Een stuk docent, een stuk schrijver. Geen van die stukken rolt echt makkelijk.
Om goed te kunnen rollen moet je weten hoe je jezelf opvangt. Toen ik nog danste* had ik vaak blauwe plekken langs mijn ruggengraat en schaafplekken op mijn knieën, ellenbogen en schouders van al het rollen over de harde vloer. Hoe meer ik oefende, hoe minder gehavend ik na de dansles thuiskwam. Zacht, rond en klein moet je worden, om op het juiste moment kracht te kunnen zetten.
* Floorwork, een vorm van moderne dans.
Deze tekst schreef ik in maart 2021 voor Zusterhood, het kunstbrievencollectief waar ik al sinds 2018 aan deelneem.