Elk verhaal speelt zich altijd af in een bepaalde omgeving. Jan Brokken schrijft hierover in De wil en de weg dat die omgeving en het verhaal niet los van elkaar staan. “De omgeving bepaalt de sfeer van het verhaal, kan invloed hebben op het personage, kan de plot beïnvloeden, kan een symbolische betekenis krijgen en kan een herkenbaar tegenwicht vormen voor bizarre gebeurtenissen.”
In mei verhuisde ik van een appartement in het stadscentrum naar een huis aan de rand van de stad. Ik kwam in een totaal andere omgeving terecht. Plots had ik een voortuin en een achtertuin. Mijn interesse voor bloemen en planten had hierdoor weer een uitlaatklep. Soms had ik daarvoor advies van anderen nodig. Aan Marieke vroeg ik advies over bomen. Zij vertelde me de stelregel van haar tweeëntachtigjarige buurman: Stel je altijd de natuurlijke habitat van een boom voor. Zoals het daar is, dat vindt ie prettig.
Door dit boomadvies ging ik ook nadenken over een verhaal waar ik al een tijd aan werk. Al in november 2018 bedacht ik dit verhaal, of nou ja, de kern van het verhaal. En nadat ik Een zwerm spreeuwen af had, probeerde ik er regelmatig wat voor te schrijven. Maar het wilde nooit echt vlotten. Totdat ik verhuisde.
Ik zorgde voor mijn tuin. De temperatuur liep langzaam op en opeens was ze daar, Annemarie. Hoofdpersonage van het verhaal dat ik in gedachten had. Tweeënvijftig jaar, moeder van een dochter. Ik zag hoe zij, net als ik, elke dag voor haar tuin zorgde. Hoe ze zaden plantte, water gaf, uitgebloeide bloemen wegknipte. Ik zag haar lopen, zitten, naar de lucht kijken. Ik zag dat ze ergens over nadacht. Ik zag dat haar tuin er steeds droger uit begon te zien, maar dit was het, háár tuin. Haar natuurlijke habitat. Daar waar zij het prettig vindt.
Dagelijks observeerde ik haar. Zo leerde ik steeds meer. Dat ze vaak eenzaam is, bijvoorbeeld. Dat ze haar dochter mist. Dat ze zich regelmatig afvraagt of haar leven ook anders had kunnen lopen. Maar ook dat ze zich vol toewijding op haar tuin richt. Dat ze haar mannetje staat. Dat ze oog heeft voor de wereld om haar heen.
Niet alleen observeerde ik Annemarie. Ik observeerde ook haar habitat. Ik keek naar de bloemen die ze in haar tuin heeft geplant. Ik keek met welke gieter ze haar planten water geeft. Welke kleur de betegeling heeft. Ik luisterde naar het egeltje onder haar conifeerhaag. Rook aan de lavendel. Keek in het schuurtje, waar een voorraadkast staat met opgestapelde potten en tuingereedschap. Ik deed mijn ogen dicht en hoorde de jonge kauwtjes in het nest in de dakgoot bij haar buren. Maar het meest nog voelde ik de droge hitte, die maar bleef hangen, en alles deed verleppen.