Niet iedereen neemt dezelfde wereld waar. Dat besef ik als ik tijdens mijn wandeling door Park Sonsbeek een bekende tegenkom – laten we haar S. noemen. De route van S. blijkt gelijk aan die van mij, dus lopen we een tijdje met elkaar verder. Bij een boom waar verschillende korstmossen op groeien vraag ik me hardop af welke soorten dat zullen zijn.
Eén ervan heeft de vorm van een vaalwit plakkaat. ‘Misschien is het een kauwgommos’ zeg ik tegen haar, ‘alhoewel ik niet zeker weet of die wel op bomen groeit’. Aan de manier waarop ze me aankijkt lees ik af dat ze geen flauw idee heeft waar ik over spreek.
‘Weet je wat korstmossen zijn?’ vraag ik. ‘Nee’, zegt ze. Ik wijs er een paar aan en ze zegt dat het haar eigenlijk nooit eerder is opgevallen dat er ook dingen op de takken en stammen van bomen groeien. ‘Ja’, zeg ik, ‘korstmossen dus’.
Het klopt dat niet elke korstmos even opvallend is. Veel korstmossen hebben een beetje onbeduidende kleuren, vaalgroen, grijzig, dat soort tinten, kleuren waarmee ze in hun omgeving opgaan. Geen korenbloemblauw, dagkoekoeksbloemroze of klaproosrood. Erg groot zijn ze meestal ook niet. Maar toch. Sommige korstmossen hebben wel degelijk een in het oog springende kleur, bijvoorbeeld de dooiermossen. En er zijn ook echt wel plekken die zodanig bekorstmost zijn dat het haast niet niet kan opvallen.
Het doet me denken aan wat binnen de psychologie ook wel inattentional blindness wordt genoemd1. Een heleboel dingen die zich toch echt binnen ons gezichtsveld bevinden, merken we niet op, omdat we druk zijn met andere dingen. Een bekend voorbeeld hiervan is de Invisible Gorilla Test. Tijdens dat experiment uit 1999 kregen proefpersonen een korte video te zien waarin verschillende mensen een basketbal lieten rondgaan. Ze moesten tellen hoe vaak de in het wit geklede spelers elkaar de bal toespeelden. Doordat ze zo gefocust waren op het tellen, zagen ze compleet over het hoofd dat er halverwege de video een man in een gorillapak in beeld komt lopen2.
Dat is wat onze hersenen blijkbaar doen: ze laten dingen weg. Niet voor niets, want daardoor kunnen we ons blijven focussen op wat er op een moment belangrijk is en worden we niet afgeleid door irrelevante bijzaken.
Maar: hoe weet je welke dingen tot de irrelevante bijzaken behoren?
We gaan terug in de tijd. Ik ben drieëntwintig en studeer nog. In een vrij weekend eind mei ga ik met mijn fotocamera naar een toen nog braakliggend terrein naast station Arnhem-Zuid. Twee middagen lang fotografeer ik alle bloemen die ik daar tegenkom. Tussendoor zoek ik van alle gefotografeerde bloemen uit welke soort het is. Hoe langer ik bezig ben, hoe meer verschillende bloemen ik zie.
De dinsdag erna, op de fiets naar de school waar ik stage loop, zie ik nergens meer gewoon een berm, grasveld of strookje groen, maar zie ik overal bonte verzamelingen van bloemen. Het lijkt alsof ik plots in een andere wereld leef.
Drie jaar eerder heb ik een daaraan verwante ervaring. Het is een zonnige maar koude dag en ik sta op het centraal station van Arnhem te wachten op de trein. Ik ben me er niet zo bewust van, maar alles wat ik waarneem is bedekt met een lichtgrijze dofheid; zo voel ik me zelf ook. Ik adem in, adem uit en knipper een keer met mijn ogen. Daar, in dat moment, vult mijn omgeving zich opeens weer met kleur, geur, geluid en gevoel. De stralend blauwe lucht, het geel van de intercity, het fluitje van de conducteur, voetstappen, geroezemoes, metaal dat zonlicht weerkaatst, iemand die net koffie heeft gehaald… Ik ben terug in een wereld waarin ik wil zijn en weer in staat om bijbehorende keuzes te maken3.
Als je naar de wereld om je heen kijkt, wat zie je dan wel, wat zie je niet, en waarom zie je iets wel of niet? Is datgene wat je niet opvalt daadwerkelijk onopvallend en irrelevant, of is het gewoonweg makkelijker om het niet te zien, om er niet te veel over te weten? En hoe beïnvloedt dat hoe je vervolgens in de wereld staat?
Korstmossen zijn voor ons mensen in zoverre irrelevant dat we er geen direct nut van ondervinden. We kunnen ze niet eten, we kunnen er niet in schuilen en we kunnen niet onze nesten ermee bedekken. Maar ze kunnen ons wel iets vertellen over de wereld waarin wij leven, over de wereld die ze met ons delen.
Als er veel geeloranje korstmossen zoals dooiermossen op een bepaalde plek voorkomen, dan is dat een goede graadmeter voor de aanwezigheid van stikstof(oxide). Een teveel daarvan zorgt voor verzuring van de bodem. Door die verzuring lost de kalk in de bodem op. Maar die kalk is een belangrijke voedingsbron voor allerlei vogels, bijvoorbeeld voor mezen. Op de Veluwe krijgen mezen vanwege deze verzuring nog maar zo weinig kalk binnen dat bij een derde van hun eieren de schaal te dun is en dat hun kuikens zo broos zijn, dat hun pootjes al in het nest breken. Daarnaast verdwijnt door de afwezigheid van kalk ook een deel van hun voedsel, want door het gebrek aan kalk in de bodem zijn er ook minder insecten en slakken. En daar houdt het niet op, want minder mezen betekent minder te eten voor roofvogels zoals de havik. Ook daarvan zijn er steeds minder4.
Vanaf de jaren tachtig komen deze dooiermossen steeds meer voor in Nederland, niet alleen op de Veluwe, maar ook op andere plekken5.
Andere korstmossen, zoals het baardmos, geven juist aan dat het met de luchtkwaliteit wel goed zit. In de zomer van 2023 ben ik tien dagen lang in het Gasteindal in Oostenrijk. Op een van die dagen ga ik met de stoeltjeslift omhoog naar de top van de Stubnerkogel, om vanaf daar naar beneden te wandelen. Ik heb best wel hoogtevrees maar durf het aan om in die stoeltjeslift mijn ogen open te doen en om me heen te kijken, om naar beneden te kijken zelfs. De takken van de bomen onder me hangen vol met baardmos.
Vanwege hun gevoeligheid voor luchtvervuiling (met name zwaveloxide, maar ook stikstofoxide) waren in Nederland vrijwel alle soorten baardmos verdwenen – ik las ergens dat de Veluwe vroeger bekendstond om zijn vele en grote exemplaren, en dat ze sinds het begin van de eenentwintigste eeuw weer wat vaker te zien zijn.
In Symbiotic Planet (1998) schrijft Lynn Margulis dat onze omgeving bepaalt wat we zien en hoe we weten: “Any idea we conceive as fact or truth is integrated into an entire style of thought, of which we are usually unaware.”
Rendieren zijn de enige zoogdieren die ultraviolet licht kunnen waarnemen, een vaardigheid die hun overleven tijdens de donkere dagen op de toendra mogelijk maakt. Korstmossen absorberen ultraviolet licht, waardoor ze zwart afsteken tegen de witte sneeuw. Veel korstmossen zijn fluorescerend, en er zijn aanwijzingen dat de rendieren ze daardoor ook door de sneeuw heen kunnen waarnemen6. Tot zover hun onopvallendheid.
Maar wij mensen zijn geen rendieren en leven niet in met sneeuw bedekte toendra. Sterker nog, het merendeel van de mensen woont in stedelijk gebied, op plekken waar het nooit echt donker wordt. Wat krijg je mee van je omgeving in een wereld die maar door en door en doorgaat, waarin stilstaan haast onmogelijk lijkt, waarin je elke dag met bergen informatie gebombardeerd wordt, waarin er altijd wel iets is wat je aandacht trekt, je af wilt leiden? En hoe kun je hierin relevant en irrelevant van elkaar onderscheiden, weten wat waar is, en wat niet?
Ik heb vooral veel vragen, en antwoorden die eigenlijk weer nieuwe vragen zijn. Mijn waarneming is aan mijn taal gebonden, de woorden die ik ken, de namen die ik weet. Daarmee is wat ik opmerk een oefening in zien en benoemen, een actieve daad om een korstmos uit de anonimiteit te tillen7 en te leren kennen, te luisteren naar wat die te vertellen heeft, en om diens mede-leven in deze wereld te bevestigen.
Bijna aan het einde onze wandeling door Park Sonsbeek zie ik bekermos tussen een groen tapijt langs het pad groeien. Ik wijs S. hierop, ‘dit is ook een mooie’, zeg ik en ik vertel haar hun naam. Voorzichtig voelen we aan al het groens. Daarna gaan we ieder onze eigen weg.
Twee weken later kom ik haar weer tegen, dit keer in het midden van de stad. Ze vertelt dat ze nu met heel andere ogen kijkt als ze door het park wandelt, dat ze andere dingen waarneemt, dat haar dingen opvallen die ze voorheen niet zag.
Bronnen
- 1 Over inattentional blindness las ik voor het eerst in How to do Nothing: Resisting the Attention Economy van Jenny Odell (2020).
- 2 Over dit experiment las ik in Doorkijken: Kunst voor het dagelijks leven van Merel Bem (2016).
- 3 Dat ik niet de enige ben met zo’n ervaring, besefte ik toen ik erover las in Strangers: Essays on the Human and Nonhuman van Rebecca Tamás (2020).
- 4 Zie Nature Today
- 5 Zie Micropia
- 6 Dit leerde ik uit De boomgrens. Het laatste bos en de toekomst van de planeet van Ben Rawlence (2022).
- 7 Deze formulering ontleen ik aan een zin uit Zoektocht naar het paradijs. Een onderzoek naar waarheid en werkelijkheid in het hart van Centraal-Azië van Arita Baaijens (2016). Zij heeft het daar over de planten in het Altaj-gebergte, die ze wil benoemen om ze uit de anonimiteit te tillen.