Openingsscène in een Parijse buitenwijk

De uitdaging: kun je een openingsscène schrijven van een verhaal dat nog niet bestaat?

Dat kun je. Je bent immers schrijver. Uitdaging geaccepteerd.

Je gaat achter je laptop zitten. Het is bijna dertig graden. Je zet het raam open. Knallende motoren, remmende bussen, lachende mensen en het constante getik van een stoplicht. Je staat op om koffie te zetten. Met je kop koffie ga je weer zitten. De laptop klap je dicht. Pen en papier, dat is wat je nodig hebt.

Het is dertig graden. Je moet een openingsscène schrijven, maar het verhaal nog verzinnen. Dit kun je. Je wil immers een schrijver zijn. De eerste stap is het verzinnen van een personage. Je sluit je ogen. Daar zit ze, aan een smoezelig tafeltje, voor haar een kop cappuccino en een bruine boterham met kaas. De boter heeft ze van het brood geschraapt. Je volgt haar blik. Ze kijkt door het vettige raam naar buiten, naar de eindeloze grijze massa beton, de satelietschotels, de groepjes jongeren, de vrouwen met hoofddoek, de jonge meisjes in korte rokjes en te strakke leggings. Je noemt haar Annemarie en besluit dat ze tweeënvijftig is. Annemarie is tweeënvijftig en zit in haar eentje in een of andere eetgelegenheid in een Parijse buitenwijk.

Je sluit het raam. Stilte, dat is wat je nodig hebt. Een echte schrijver werkt immers in opperste concentratie. Ook in dertig graden. Je kunt dit. Je hebt een personage. Tijd voor de volgende stap. Ergens heb je gelezen dat personages in elk verhaal een reis maken. Ze gaan of daadwerkelijk op reis, of maken een innerlijke reis. Je zet verschillende scenario’s uiteen. Annemarie wil naar een conferentie in Vlissingen, maar haar auto is kapot. Annemarie wil haar dochter opzoeken, die vanwege een tussenjaar in Thailand is. Annemarie heeft een nieuwe benedenbuurman, een vrijgezelle kunstenaar die haar wereld op zijn kop zet. Annemarie komt erachter dat haar dochter een nieuwe liefde heeft. Het is een van haar oud-leerlingen, eentje waaraan ze altijd een gruwelijke hekel had. Je leest al je geweldige ideeën opnieuw en constateert dat ze toch niet zo geweldig zijn. Je sluit opnieuw je ogen, en zit tegenover Annemarie in een of andere eetgelegenheid in een buitenwijk van Parijs. Annemarie draait haar koffiekopje. Ze tilt het op, houdt het schuin. Het melkschuim loopt net niet over de rand. ‘Ik ben in Parijs’, vertelt ze  je. ‘Ik heb in Parijs gestudeerd, daar de liefde van mijn leven ontmoet, die toch niet de liefde van mijn leven bleek te zijn, en toen was ik zwanger en mislukte onze relatie en nu heb ik een dochter van een man die ik dus nooit meer wil zien en die op sterven ligt, daarom ben ik terug in Parijs.’

Dertig graden is best wel warm. Daarom zet je alle ramen open, en ook de voordeur. Met Annemarie in gesprek gaan, dat moet je. Ze lijkt je echter niet het meest toegankelijke type. Daarom besluit je haar niet gelijk de hemd van het lijf te vragen. Geen vragen over haar studietijd in Parijs. Geen vragen over de liefde van haar leven die toch niet de liefde van haar leven bleek te zijn. Geen vragen over haar zwangerschap. Misschien dat je haar straks iets kunt vragen over waarom ze nu, op dit moment in Parijs is. Misschien. Je vraagt hoe haar dochter heet. ‘Alise,’ zegt ze. ‘Ze is ongeveer net zo oud als die jongen daar.’ Die jongen daar, dat is de ober. Je schat hem een jaar of vijfentwintig. Misschien jonger. Hij heeft de gelaatskleur van iemand die rookt. Je vraagt wat Alise zoal doet. ‘Studeren’, antwoordt Annemarie. ‘Studeren, en foto’s maken. Vooral van vogels.’ Ze pakt haar telefoon erbij en laat je een aantal foto’s zien die Alise haar onlangs heeft gestuurd. Jonge merels, zo te zien net uit het nest. Een mereljong, dood, waarschijnlijk uit de boom gestort. Een leeg nest.

Je besluit dat niet de woonkamer, maar de slaapkamer op dit moment de beste werkplek is. Je moet een openingsscène schrijven. Je hebt een personage. Je personage is op reis, dat is duidelijk. Ze heeft een dochter. Je besluit de gok te wagen. Opent je schrift, omklemt je vulpen nog steviger. ‘Is Alise ook in Parijs?’ vraag je aan Annemarie. Het is te laat. Je bent haar aandacht kwijt. Ze neemt de laatste slok van haar cappuccino en staat op. Van haar boterham met kaas en zonder boter heeft ze maar een enkele hap genomen. Je hoort een deur slaan, ziet haar de straat oversteken. Waarheen weet je niet, zul je misschien nooit te weten komen. Maar ach, wat maakt het uit. Dit was een openingsscène, geschreven bij dertig graden.

Mijn boek

Bestel 'Een zwerm spreeuwen'