Op vrijdag de dertiende loop ik achter Nova en haar vader aan, in de richting van mijn huis. Ik kom net terug uit Park Sonsbeek, waar ik altijd heenga als ik rustig na wil denken. Nova is al drie jaar, maar heeft nog niet al haar babyvet verloren. Ze is bijzonder spraakzaam en ziet overal wat moois. Dientengevolge zijn zij en haar vader niet zo snel en lopen ze al een tijdje rond met mij in hun kielzog.
Bij een zijstraat staan ze even stil, om mij te laten passeren. Ik haal hen in en lach ze vriendelijk tegemoet. “Ja Nova, we zijn niet de snelste vandaag,” hoor ik de vader zeggen. “We zijn een beetje aan het slenteren. Weet je wat dat is, slenteren?”. Nova heeft geen idee.
Slenteren. Natuurlijk weet ik wat dat is. Langzaam lopen, zonder specifiek doel. Dralen. Of drentelen. Kuieren. Lekker op je dooie gemakje rondwandelen. Wat een heerlijk ontspannen woord. Met dit woord in mijn hoofd loop ik verder. Nova en haar vader laat ik steeds verder achter me. Het is een prachtig zonnige dag, de laatste van de week. Na deze dag zal het weer frisser zijn, grijzer, grauwer, regenachtiger. Maar vooralsnog is het heerlijk lenteweer.
Zou het toeval zijn dat het woord “lente” voorkomt in “slenteren”? Lente is tenslotte Latijn voor “langzaam”, en dat past nou net zo goed bij deze manier van lopen. Stiekem ben ik apetrots op mijn ontdekking. Maar als ik later op de dag een diepgravend onderzoek doe naar de etymologische herkomst van het woord slenteren, worden mijn veronderstellingen niet bevestigd. Helaasch. Of misschien ben ik wel gewoon briljant. Wie weet.