Dagen, weken, maanden, jaren

Pas aan het einde van zijn leven besefte hij zich hoe de namen die hij zijn dagen gaf veranderden, naargelang de dingen die zich binnen hun tijdsbestek afspeelden, of door gebeurtenissen die dagen later plaatsvonden. Zo herinnerde hij zich nog duidelijk een dag die hij eerst typeerde als ‘een miezerige, saaie, grijze zondag zoals zovele zondagen’, maar die later veranderde in ‘de zondag waarop ik voor het eerst schaamte leerde kennen, omdat ik struikelde over een stoeprand terwijl ik mijn handen in mijn zakken had, plat op mijn gezicht viel en door al mijn buurjongens werd uitgelachen’. Hij was toen zes.

Afgezien van de dagen waarop hij voor het eerst zulke intense emoties ervoer, schaamte (zes jaar), schuld (acht jaar, hij had knikkers gestolen van zijn vriendje Per), trots (tien jaar, hij haalde eindelijk zijn zwemdiploma), genot (zestien jaar, persoonlijke kwestie), opluchting (zeventien jaar, met hakken over de sloot het examen gehaald), leken de dagen zich aaneengeregen te hebben tot grotere eenheden.

Buiten zag hij kinderen spelen, alsof hun dagen eindeloos waren, alsof er niet zo iets was als dag en nacht, niet zoiets als tijd, niet zoiets als seconden, minuten, uren, die wegtikken zonder dat je er erg in hebt. Hij stond op uit zijn stoel, liep naar het raam, leunde voorzichtig op het kozijn. Zijn adem vormde een ronde vlek op het koude glas. Met zijn wijsvinger tekende hij er een cirkel in. Sommige momenten in zijn leven herinnerde hij zich louter in weken: de eerste week bij zijn eerste echte werkgever, de laatste week voor zijn pensioen, de week dat hij in Ljubljana verbleef met Marja, de weken in de zomervakantie dat de kleinkinderen bleven logeren.

En al die weken tezamen vormden maanden, alhoewel die maanden nauwelijks te onderscheiden waren van drieënnegentig jaren van zijn leven. Hoe verder terug in de tijd, hoe meer hij dacht in jaren, ‘het jaar dat hij afstudeerde’, ‘het jaar dat hij de liefde van zijn leven ontmoette’, ‘de gelukkige jaren’, ‘de jaren die er niet zo goed niet hadden kunnen zijn’. Nu was hij dan beland in wat hij omschreef als ‘zijn laatste jaren’, alhoewel hij daar nog wel dagen in zag, soms dan, heel soms. Hij liep terug naar zijn stoel. Zijn adem was niet meer zichtbaar op de ruit, de cirkel was verdwenen. Er lag nu een heel leven achter hem, en tja, welke naam moest hij daar aan geven?

Mijn boek

Bestel 'Een zwerm spreeuwen'