De olifant in mijn hoofd

Er woont een olifant in mijn hoofd sinds ik besloot om mijn binnenste te renoveren. Dat zit zo. Ik word wakker op een dinsdagochtend met een grandioos idee: ik ga mijn innerlijk van een nieuwe laag behang voorzien. Het oude behangpapier zit er namelijk al zo’n negenentwintig jaar en is wel aan vervanging toe. Op verschillende plekken zijn er hoeken en randjes losgelaten, omdat mijn ouders toentertijd niet zulke goede behangers waren, of althans, samen een ruimte behangen was nooit zo’n succes. Bovendien is het behang behoorlijk verkleurd vanwege de vele gedachten die ik dagelijks uitadem. Van helder wit is het verandert in grijs. Niet dat zachte grijs van een herfstige oktoberdag, maag echt grijs. Grijs-grijs, je weet wel. In al die jaren heeft mijn binnenste behang de grijze kleur aangenomen van een olifantenhuid, zie ik nu.

                Ik koop een aantal rollen hemelsblauw behang en kwasten en gouden verf om inspirerende citaten te kunnen schilderen aan de binnenkant van mijn schedel. Op internet heb ik gelezen dat dit een positief effect zou hebben om mijn gemoedstoestand, als ik elke dag die citaten in mijn hoofd herhalen zou. Iets met positieve affirmaties. Het is trouwens goede gouden verf, watervast ook.

                Van mijn ouders leen ik een behangafstomer. Ik wil het mezelf namelijk zo gemakkelijk mogelijk maken. Het grootste deel van eh behang krijg ik eraf gestoomd. Enkele stroken moet ik krabben. De resten behang rol ik op tot een prop. Een grote, grijze prop, die ik neerleg in een stoffig hoekje van mijn binnenkant, een beetje verstopt achter de opgestapelde dozen met verdrongen herinneringen.

                Voor een moment sluit ik mijn ogen. Als ik ze weer open, is die olifant daar. Niet meer in dat hoekje, maar in het midden van mijn hoofd. Zijn lichaam is zo groot dat hij aan alle kanten mijn schedel raakt. Zelfs aan de bovenkant. Ik kan niet om hem heen, niet over hem heen, en onder hem door durf ik niet. In de hoop dat de olifant zal verdwijnen, knipper ik een paar keer met mijn oogleden, maar er gebeurt niets. Hij is er, hij blijft er.

                Ik besluit dat dit het moment is om mijn binnenste tijdelijk te verruilen voor de buitenwereld. Ik doe er alles aan om maar niet aan die olifant te hoeven denken. Dat is best lastig, aangezien zijn leerachtige huid constant tegen mijn innerlijk schuurt, de haren van zijn staart mijn hersenkronkels kietelen, zijn slagtanden in mijn gedachten prikken en hij met zijn grote voeten al mijn ideeën platstampt. Daar komt nog eens bij dat hij de hele tijd dat ik iets wil zeggen keihard begint te tetteren. Dit schiet niet op, dus keer ik weer naar binnen.

                Het liefst wil ik iemand bellen om te vragen hoe ik het beste om kan gaan met die olifant in mijn hoofd, maar a) dat is heel erg lastig omdat die olifant de hele tijd door me heen tettert en b) ik ben bang dat anderen het niet letterlijk maar figuurlijk zullen opvatten. Daarom doe ik wat ik altijd doe in noodgevallen: ik leg mijn lot in de handen van het wereldwijde web. Daar lees ik over het zelfbewustzijn van olifanten, over olifantendromen, over olifantengoden. Ik lees en lees en lees en lees, maar lees niets waar ik iets aan heb.

                Stel je trouwens ook even voor hoe ik er bij zit: ingeklemd tussen een onbehangen schedelpan en een olifant, met naast me drie rollen hemelsblauw behangpapier en een emmer gouden verf. Vrienden en het internet kunnen me niet helpen, dus probeer ik een andere tactiek, die ik het beste kan omschrijven als “de olifant recht in de ogen kijken”, of “het beestje bij de naam noemen”. Meneer de olifant, zeg ik. Meneer de olifant, zou u zo vriendelijk willen zijn om mijn hoofd te verlaten?

                Tot mijn verbazing begint de olifant te lachen. Het klinkt niet echt als lachen, eerder als trompetgeschal, maar ik weet zeker dat het lachen is, want zijn mondhoeken gaan omhoog en zijn ogen knijpen tot spleetjes. Hij stampt met zijn voorpoten en wijst met zijn slurf naar de emmer gouden verf.

                En dan ontstaat er naast die olifant plots een nieuw idee in mijn hoofd. Het idee heeft niet zoveel ruimte, moet zich eerst heel erg uitrekken om mijn aandacht te trekken, maar komt vervolgens onder de olifant door op me afgerend en omarmt me. Het is een raar idee, maar ik heb wel vaker rare ideeën, en ik bedenk dat het de moeite van het proberen waard is, want het is altijd beter iets te doen dan niets. En dus omarm in het idee ook.

                Met dat nieuwe idee aan de hand ga ik aan de slag. Ik open de emmer, pak de grootste kwast en doop die in de gouden verf. Eerst zet ik voorzichtig een streep verf op de linkervoorpoot van de olifant. Ik ben namelijk bang dat hij zal protesteren, maar dat gebeurt niet. Er gebeurt helemaal niets, behalve dan dat de verf er heel mooi uitziet op de huid van de olifant. Dus ga ik verder. Ik verf aan één stuk door, en na zeseneenhalf uur ben ik klaar en moest de olifant alleen nog opdrogen.

                Ik ben trots op mezelf sinds ik deze klus geklaard heb. Want in plaats van krampachtig te proberen om niet aan de olifant te denken, of tegen mezelf te zeggen dat ik alles mag doen behalve aan die olifant denken, kan ik er nu wel aan denken. Ik kan denken: ik heb een gouden olifant in mijn hoofd en daarna heel hard lachen, want zeg nou zelf, een gouden olifant in je hoofd is toch te absurd voor woorden. Daar kom je niet zomaar op.

Dit korte verhaal schreef ik in 2019 als onderdeel van het kunstbrievencollectief Zusterhood. Het thema was “innerlijk behang”. Hier, hier en hier lees je meer over wat ik zoal voor Zusterhood schreef. 

Mijn boek

Bestel 'Een zwerm spreeuwen'