Nietsdoen

Zeven dagen lang al lag ik in bed, niets te doen. Op de zevende dag, een donderdag, kwam hij de slaapkamer binnen. Hij stond opeens bij mijn voeteneinde en tilde de dekens op. Aan op de deur kloppen deed hij niet.

Ga weg, zei ik.

Nee, zei hij.

Ik rolde mezelf op en bedekte mijn gezicht met mijn handen, net als toen ik een kind was en we verstoppertje speelden. Ik dacht dat als ik niemand zag, ook niemand mij zou kunnen zien.

Wat kom je doen? vroeg ik.

We gaan iets doen.

Ik wil niets doen. Helemaal niets.

Dat is onmogelijk, zei hij. Sta op en trek iets aan. Hij keek naar de stapel kleren die naast het bed op de grond lag. Ik schoof naar de bedrand, ging zitten en graaide in de kledinghoop.

Waarom is dat onmogelijk? vroeg ik terwijl ik mijn bh vasthaakte.

Omdat je altijd wat doet.

Als laatste trok ik mijn sokken aan. Lichtroze, met ananassen erop. Ik had ze afgelopen kerst van hem cadeau gekregen.

Het is heel belangrijk om af en toe actief niets te doen, zei ik en ik wiebelde met mijn tenen.

Hij knikte en pakte me bij mijn hand. Ik weet het, zei hij. Maar je moet wel blijven eten, blijven drinken, af en toe uit bed komen, af en toe naar buiten gaan. Toen gaf hij mijn schoenen aan.

We liepen naar het park. Hij wees. Op de heuvel lagen overal groepen mensen op kleedjes te genieten van de zon. Vrienden, geliefden, gezinnen. Sommigen hadden een barbecue mee, anderen lazen een boek. Weer anderen deden een spel. Iemand had luid muziek aangezet.

Deze mensen doen ook niets, maar ze lachen wel.

Ik kneep in zijn arm. Ze lachen en praten, dat is niet nietsdoen.

Daarna herhaalde ik wat ik eerder ook al zei: dat het heel belangrijk is om soms actief niets te doen. Daar is in onze maatschappij te weinig aandacht voor, voegde ik eraan toe om mijn woorden kracht bij te zetten.

Ik weet het, zei hij. Ik weet het.

Het is net als met het getal nul, zei ik en ik bleef stilstaan. Ik wist dat wiskunde zijn aandacht wel zou trekken. Het getal nul is ook niets en toch van onschatbare waarde. Als nul er niet was, hoe zouden we dan het verschil tussen tien, honderd en duizend kunnen uitdrukken?

Hij lachte. Voordat het getal nul werd gebruikt, konden mensen die getallen ook al voorstellen. Alleen op een andere manier. Daarna begon hij over de Romeinen, die X gebruikten voor tien, C voor honderd, M voor duizend.

Maar toch, zei ik. Maar toch.

Ik haakte mijn arm in de zijne. Laten we naar huis gaan.

Laten we naar huis gaan.

Eenmaal thuis ging ik weer in bed liggen. Ik hield mijn kleren aan, trok alleen mijn sokken uit. Hij stond in de deuropening en keek toe hoe ik de sokken tot een bal vouwde.

Je hebt wel gelijk, zei hij toen ik de dekens over me heen trok. De Romeinen konden, voordat ze het getal nul accepteerden, grote getallen niet in een klein aantal symbolen weergeven.

Ik gooide de sokkenbal naar zijn hoofd. Het is ook moeilijk, zei ik toen. Om te beseffen dat niets ook iets kan zijn.

Mijn boek

Bestel 'Een zwerm spreeuwen'