Oneindigheid

Oneindigheid kent meerdere gradaties, fluisterde hij in mijn oor. Er is een oneindigere oneindigheid en een minder oneindige. Het was een zonnige zomerdag, we lagen op onze rug in het gras in het park en keken naar de stralend blauwe lucht. Vertel meer, zei ik hem en ik streek met mijn hand door zijn donkere haar. Oneindig vaak had ik van dit moment gedroomd, waarvan ik hoopte dat het eindeloos zou zijn.
Mijn vader, zei hij en hij sloot zijn ogen, mijn vader vroeg me ooit of ik me voor kon stellen dat het heelal geen einde heeft, dat het maar door en door en door gaat, en toen ik nee zei omdat ik die oneindigheid niet kon bevatten zei hij maar stel je voor dat er wel een einde aan komt, wat is daarachter dan?
Ik kuste zijn voorhoofd, zijn wangen, zijn oogleden, zijn hals en vroeg waarom hij hierover nadacht en of hij daar niet moe van werd.
Oneindigheid, zei hij en hij duwde me van zich af, is zo’n onzinnig begrip in het perspectief van een mensenleven. Hij stond op en ik dus ook, hij begon te lopen en ik dus ook, hij liep naar zijn huis en ik dus ook.
Bedoel je omdat alles in een mensenleven eindig is? vroeg ik toen we samen in zijn bed lagen. Met mijn vingertoppen volgde ik de zwarte lijnen op zijn schouders, borst en bovenarm, lijnen die een heel mensenleven zouden bestaan.
Nee, zei hij, juist niet. Omdat alles in een mensenleven een oneindige herhaling is van wat al eerder is gebeurd. Ik zei dat ik dat niet begreep en hij sloeg zijn armen om me heen, kuste mijn schouder, mijn hals, mijn kaak. Je zult het wel begrijpen, op een dag.
Ken je de paradox van Achilles en de schildpad? vroeg hij toen we de volgende ochtend wakker werden. Een streep zonlicht kwam door de gordijnen de kamer in, trok een lijn over het dekbed, deelde het bed in tweeën, ik lag aan de ene kant en hij aan de andere. Ja, zei ik, omdat ik het kende, maar het lukte me nooit om voor dit raadsel een oplossing te vinden.
De oude Grieken wisten nog niet, zei hij, dat een oneindige reeks een eindige oplossing kan hebben. Hij ging rechtop zitten en de streep zonlicht viel nu over zijn gezicht, deed zijn donkere ogen oplichten.
Het is tijd dat je gaat, zei hij daarna en ik zei zo gaat het nou altijd, je wil me zien en dan opeens niet meer. Ja, zei hij, ja, ja, en zo zal het altijd gaan, dat is precies wat ik bedoel. Want wat als je bij het einde komt, wat zit daar achter dan?
Ik rende naar huis en nam me voor om nooit meer met hem te praten nooit meer aan hem te denken nooit meer, de eerste dagen lukte dat en die dagen leken eindeloos te duren.
Na zeven dagen belde ik hem op. Wist je dat het heelal een eeuwig uitdijend geheel is? vroeg ik hem. Hij zei wat maakt het uit, oneindigheid is niet te bevatten. Oneindigheid betekent alleen maar dat je grens nooit zult bereiken, zei ik toen. Wanneer zien we elkaar weer?
De volgende dag lagen we weer op onze rug in het gras in het park, de zon scheen nog steeds, of alweer. Oneindigheid kent meerdere gradaties, fluisterde hij in mijn oor. Er is een oneindig aantal hele getallen, maar het aantal decimale getallen is oneindig meer. Vertel verder, zei ik en ik streek met mijn hand door zijn haar.
Mijn moeder, zei hij en hij opende zijn ogen, mijn moeder vroeg me eens welke zekerheden er in het leven zijn, behalve dat het eindig is en ik zei haar dat er een kwal bestaat die niet sterft maar zijn cellen opnieuw programmeert en zijn leven dan opnieuw begint.
Oneindigheid, zei hij en hij ging zitten, oneindigheid is zo’n onzinnig begrip in het perspectief van een mensenleven. Toen stond hij op en ik dus ook, hij begon te rennen en ik dus ook, hij rende naar zijn huis en ik dus ook.
Zou je willen dat dat bij mensen ook zo was als bij die kwallen? vroeg ik toen we samen op de bank zaten. Ik had mijn armen om hem heen geslagen, mijn hoofd op zijn borst gedrukt en ik hoorde hoe zijn hart klopte, in steeds hetzelfde ritme.
Nee, zei hij, nee, nee. Het leven is juist waardevol omdat het eindig is. Wie wil er nu onsterfelijk zijn? Ik, zei ik, en ik stelde me voor dat we dan voor altijd samen konden zijn, hij en ik, ik en hij, dat we telkens weer jong werden, telkens weer opnieuw zouden leven. Hij zei dat hij dat niet begreep en ik hield hem nog steviger vast dan ik al deed.
Ken je de paradox van Olbers? vroeg hij toen we de volgende ochtend wakker werden, en ik schudde mijn hoofd want ik wist het niet. Hij stond op en deed de gordijnen open, buiten regende het.
Vraag je je nooit af hoe het kan dat de hemel ’s nachts donker is terwijl het heelal oneindig is? Ik vraag me veel dingen af, maar dat niet, zei ik en ik stond ook op, ik wachtte op een uitleg, maar die kwam niet.
In plaats daarvan zei hij dat het tijd was om te gaan, en ik zei zo gaat het nou altijd, je wil me zien en dan niet meer. Ja, zei hij, ja, ja en zo zal het altijd gaan, zo zal het altijd gaan want ik weet niet wat ik met het oneindige aan moet.
Ik ga niet, zei ik en ik ging weer in bed liggen, trok de dekens over me heen. Ik blijf hier liggen tot in de oneindigheid, eindeloos lang, voor eeuwig, totdat jij van gedachten verandert.
Hij begon te lachen en toen hij daarmee ophield zei hij dat ik er niets van begreep, niets, helemaal niets, en dat oneindigheid alleen maar iets is waarvan je de grens niet kunt bereiken, niet omdat er geen grens is, maar omdat die grens steeds opschuift.
Hij kwam naast me liggen en ik telde de moedervlekken die als sterren in het heelal zijn rug bedekten. Niets in een mensenleven is oneindig, zei hij toen. Niets is oneindig en daarom vind ik soms dat er beter ook niets beginnen kan, omdat we telkens weer de grens zullen bereiken, en niet weten wat daarachter is.

Dit verhaal schreef ik voor de eerste ronde van Zusterhood voor 2019. Het thema van deze ronde was ‘het mooiste woord’.

Mijn boek

Bestel 'Een zwerm spreeuwen'