Oranjerood

Pas drie weken na ons eerste afspraak zag ik haar weer. Ze zat aan een van de tafels in de universiteitsbibliotheek, half verscholen achter de boekenkasten. Ze droeg een crèmewitte zijden blouse en had haar donkere haren in een lage knot gebonden. In haar oren bungelden dezelfde hangers als die ze toen in het theater inhad. Ze zat voorovergebogen en keek in een boek wat voor haar lag, schreef soms wat op in iets wat op een opschrijfboekje leek.

Vanachter een andere boekenkast heb ik een tijdje naar haar staan kijken, en ik geloof niet dat ze dat gezien heeft, want als dat zo was, dan wist ze het goed te verbergen. Drie weken waren voorbijgegaan en ik had haar niet één keer gesproken, hoewel ik elke dag aan haar dacht.

Ik was naar de bibliotheek gegaan om in alle rust te leren voor mijn tentamens, iets wat me thuis nooit lukte, en was onvoorbereid op deze ontmoeting. Toen ze aan haar linkeroorbel friemelde (dat had ze drie weken geleden ook constant gedaan) en even uit het raam keek, wist ik dat ik op haar af zou stappen, omdat ik er anders spijt van zou krijgen, als ik dat niet gedaan zou hebben bedoel ik, want dit was zo’n moment waarvan ik zeker wist dat het niet zomaar gebeurde, of in elk geval, het zou niet zomaar meer gebeuren.

Twee passen zette ik en ze keek op, geschrokken, klapte het opschrijfboekje dicht, legde beide handen erop en rechtte haar rug. Ik schoof de stoel tegenover haar naar achteren, ging er op zitten, en vroeg wat ze aan het doen was en zij bleef stil.

Het boek dat voor haar lag was een encyclopedie over bloemen. Naast het opschrijfboekje (waar ook een potlood uit stak en dat ze nog steeds met haar handen bedekte) lag een doosje kleurpotloden, een fineliner en een gum. Ben je aan het tekenen? vroeg ik en ze knikte.

Mag ik het zien?

Ze schoof het boekje naar me toe. Ik sloeg het open op de plek waar het potlood tussen zat en zag een potloodschets van een plantenknop met een heleboel kleine bloemen.     

Ik moet de bloemen nog inkleuren, zei ze. Maar ik twijfel over de kleur. Ze sloeg de encyclopedie open en liet me foto’s zien van felgekleurde bloemen die er hetzelfde uitzagen als haar tekening. Brandende liefde, stond er boven. Lychnis chalcedonica.

Ze wees naar een plek in de tekst, waar stond dat het een meerjarige plant was uit de anjerfamilie, met intens rode bloemen. Hier staat dat de bloemen intens rood zijn, maar op de foto lijken ze eerder oranje, ging ze verder. Daarom twijfel ik.

Ik bekeek de foto’s aandachtiger. De kleine bloemetjes bestonden uit vijf hartvormige blaadjes die allemaal een onmiskenbare felrode kleur hadden.

Als de bloemen oranje waren geweest, had de plant waarschijnlijk geen brandende liefde geheten, denk je niet?

Maar het is geen rood, zei ze. Niet echt.

Het is ook geen oranje, zei ik. Ik pakte het doosje met kleurpotloden en haalde een oranje en een rood potlood eruit. Beide potloden hadden een nauwkeurig scherpgeslepen punt.

Bij rozen is het duidelijker, zei ze en ze nam het oranje potlood van me over. Als die rood zijn, dan hebben ze tenminste een rode kleur waar je niet over hoeft te twijfelen.

Dus je kiest voor oranje?

Nee, zei ze. Ik wacht nog even voordat ik ze inkleur.

Ze deed het oranje kleurpotlood terug in het doosje en keek weer uit het raam. Wat doe jij eigenlijk hier?

Ik vertelde haar dat ik op zoek was naar een rustige plek om te studeren, omdat ik de komende twee weken tentamens had. Ze bekeek mijn gezicht, zei aha en pakte toen ook het rode potlood uit mijn hand, om dat vervolgens op te bergen.

Ik wacht nog even met inkleuren, ging ze verder. Op woensdagochtend ga ik altijd naar de Hortus Botanicus. Ik ga vragen of ze deze bloemen er ook hebben. Dan kan ik de kleur in het echt bekijken. Ze friemelde weer aan haar oorbel. Dat doe ik elke week, namelijk. Naar de Hortus gaan. Meestal ben ik er rond elf uur.

Toen stond ze op, pakte haar boeken en schrijfgerei. Ik zie je wel weer.

Ja, zei ik, omdat ik wist wanneer we elkaar weer zouden treffen.

Mijn boek

Bestel 'Een zwerm spreeuwen'