Poster

Fijne stofdeeltjes plakken aan je vingertoppen als je over de glasplaat wrijft. Er zit een barst in het glas, van de linkerbovenhoek tot aan het midden. De barst is ontstaan toen je de ingelijste poster samen met die doos vol spullen nogal onvoorzichtig achterin de auto zette. Nu staan ze hier, in de woonkamer, naast de bank. Jij bent zojuist op de bank neergeploft, plakkerig en zout van het zweet omdat je de hele dag in de tuin hebt gewerkt. In je handen heb je een beker water.

Die poster stelt niets voor. Dat zeg je jezelf telkens als je ernaar kijkt. Gewoon een tafereel in Montmartre, Parijs, vlak voor de Sacre Coeur. Een weergave van een regenachtige najaarsdag, want weinig bladeren aan de bomen, want weinig mensen op straat, want wie er wel loopt wordt in de straatstenen weerspiegeld. Je neemt alle details in je op en kijkt naar de penseelstreken, voor zover die door de geprinte poster nog worden weergegeven. Je telt de figuren. Links een ober in de deuropening van een café dat Au Cadet de Cascogne heet. Rechts een stelletje aan een terrastafel. Ernaast een kunstschilder, een van de de drie. Zes figuren op de achtergrond. In het midden een jonge man en vrouw, arm in arm. Hij draagt een donkere broek en een lichte jas. Zij draagt een knielange jurk en heeft een tas om haar schouders geslagen. Ze kijken allebei een andere kant op. Er zit weinig kleur in de poster: alles is blauw.

Je weet nog hoe je moeder haar wenkbrauwen optrok toen je haar die poster gaf. Hoe ze had opgemerkt dat de jonge vrouw blote benen leek te hebben. Blote benen op een regenachtige najaarsdag in Parijs. Ze had de poster in je oude slaapkamer gezet, tot veertien jaar geleden, het moment waarop zij en je vader verhuisden. Toen hing ze de poster in de woonkamer van hun nieuwe appartement. Je kwam op bezoek en opeens viel die blauwe kleur je op en je vroeg haar of dat altijd al zo was geweest.

Ik weet niet wat je bedoelt,” had je moeder gezegd. “Die poster is niet veranderd. Misschien kijk je er nu met een andere blik naar.

Met je vingers ga je nogmaals over de glasplaat. Je volgt de barst van hoek tot midden, voorzichtig, bang om je te snijden aan de scherpe rand. Vijf maanden staat de poster nu in je huis, samen met die doos vol spullen. Meegenomen nadat je het appartement van je ouders hebt leeggehaald. Je kunt je er niet toe zetten om het op te ruimen, hebt telkens weer een excuus paraat. Te warm. Te druk. Morgen. Misschien. Nog even niet. Je zucht, drinkt de beker water leeg, legt je hoofd op de armleuning van de bank. Je wil het niet opruimen. Je wil het niet uitzoeken. Je wil het niet in huis hebben.

De ingelijste poster leg je op de doos. Je tilt het allebei op, loopt ermee de tuin in, in de richting van de grijze afvalcontainer. De glasplaat, die met vijf metalen pinnetjes aan een kartonnen achterkant bevestigd is, haal je los en zet je tegen het schuurtje. Dan ontdoe je de poster van de passe partout die er overheen zit. Je ziet dat je jaren geleden iets op de achterkant hebt gekrabbeld, in slordige, haastige hanenpoten. Een jaartal. 1987, het jaar waarin je naar Parijs verhuisde. Voor mama, staat eronder. Omdat ik graag zou willen dat je met eigen ogen ziet hoe mooi het hier is.

Mijn boek

Bestel 'Een zwerm spreeuwen'