Ik wilde tijd verzamelen. Tijd waarin ik niet hoefde te werken, tijd waarin ik geen huishoudelijke taken hoefde uit te voeren, tijd waarin ik geen sociale verplichtingen had. De tijd die ik verzamelde, wilde ik gebruiken om te luieren, om te duimendraaien, om te liggen op de bank. Ik wilde dat de tijd die ik verzamelde, eindeloos zou lijken te duren: elke seconde een uur, een uur een dag, een dag drie weken. Zoveel mogelijk tijd wilde ik verzamelen.
In het begin was het best moeilijk. Ik vond wat tijd terwijl ik in de ochtend wachtte tot mijn koffie klaar was. Ik vond wat tijd tussen de lunch en de trein naar werk. Ook vond ik wat tijd voordat ik ’s avonds naar bed ging. Al die tijd stopte ik in glazen potten.
Ik daagde mezelf uit om steeds meer tijd te verzamelen. Elke dag stond ik een kwartier eerder op dan de dag ervoor en wachtte dan af totdat mijn wekker ging. Ik nam de trein naar mijn werk anderhalf uur eerder, zodat ik anderhalf uur de tijd had voordat ik echt beginnen moest. Ook ging ik elke dag weer later naar bed. Uiteindelijk deed ik hele dagen niets anders meer dan tijd vangen.
Na drie maanden stond mijn woonkamer vol met glazen potten tijd. Ik had geprobeerd de potten te ordenen. Eerst had ik ze op chronologische volgorde gerangschikt, vervolgens had ik ze gesorteerd per dag, daarna had ik ze ingedeeld in categorieën. Tot slot had ik de potten gewoon maar op grootte neergezet, want dat leek me de meest praktische oplossing. Dan kon ik ze tenminste opstapelen.
Op een dag kwam een vriendin op bezoek. Ze bekeek de potten aandachtig, schudde een paar, probeerde eentje open te draaien. Dat kon ik gelukkig nog net voorkomen.
Wat ga je met al deze tijd doen? vroeg ze.
Ik haalde mijn schouders op.
Mag ik misschien wat tijd van je lenen? Ze wees naar een grote pot die op de vensterbank stond. Die lijkt me wel wat.
Ik aarzelde, want de pot waar ze naar wees was gevuld met alle tijd waarin ik had gewacht op mijn pizza die in de oven zat. Dat vond ik plezierige momenten, want pizza eet ik graag. Toch gaf ik haar de pot. Doe voorzichtig, zei ik, want deze tijd is kostbaar.
Met twee handen nam ze de pot aan. Ze hield hem voor haar gezicht en keek me aan door twee lagen glas. Tijd is altijd kostbaar, zei ze toen. Wat dat betreft heb je hier een fortuin staan.
Toen ze weg was, schoof ik een aantal potten opzij en ging op de vloer zitten. Ik was blij dat ik mijn vriendin een pot met tijd had kunnen meegeven, want ik mocht zelf dan wel zeeën van tijd bezitten, ik had geen idee wat ik ermee aan moest. Nu had ik er iemand anders blij mee gemaakt en dat voelde goed.
Naast me stond een kleine pot gevuld met tijd waarin ik had gewacht totdat het op zou houden met regenen. Ik tilde de pot voorzichtig op. Wat een mooie tijd was dat: vanuit het raam had ik naar de lucht gekeken, net zo lang totdat de wolken verdwenen en de hemel weer blauw was. Daarna was ik naar buiten gegaan. Deze tijd wilde ik ook met iemand anders delen. Daarom rende ik naar het huis van mijn buurman, want ik wist dat hij vaak alleen was. Ik overhandigde hem de pot en aangezien het regende, keken we samen uit het raam totdat de regen stopte. Daarna ging ik weer naar huis.
De volgende dag ging ik met een pot tijd naar mijn moeder. Die pot was gevuld met alle tijd waarin ik had gewacht totdat mijn nagellak droog was. Ik vond het altijd leuk om in die tijd met mijn tenen te wiebelen. Toen ik dat aan mijn moeder vertelde, zei zij dat ik als baby al graag met mijn tenen wiebelde, en voordat ik het wist waren we aan het kijken naar mijn babyfoto’s.
In het weekend nam ik mijn tijd mee naar drie vriendinnen. Bij de eerste vriendin ging ik ’s ochtends op bezoek. We dronken samen thee en aten zelfgebakken taart. Ik had voor haar een heel grote pot meegenomen, gevuld met tijd waarin ik had gewacht totdat andere mensen waren uitgepraat en ik weer iets kon zeggen. Met de tweede vriendin ging ik lunchen in de stad. Haar gaf ik een klein potje tijd, tijd waarin ik had gewacht op inspiratie voor verhalen. De laatste vriendin woonde ver weg, dus bleef ik bij haar overnachten. Ik gaf haar een pot met tijd waarin ik wakker had gelegen. Op de terugweg in de trein gaf ik aan de man die tegenover me zat ook een pot met tijd. Het was een pot die ik leeg had meegenomen en die toen voor de helft gevuld was, met alle tijd die ik gewacht had totdat ik kon overstappen, ongeveer acht minuten. Glimlachend nam hij de pot aan.
Zo ging het alle dagen door, totdat ik bijna al mijn verzamelde tijd had weggegeven. Daar treurde ik niet om, dat ik bijna al mijn tijd had weggegeven. Integendeel. Doordat ik andere mensen met mijn tijd blij had gemaakt, zag ik er de waarde veel meer van in. Nog twee potten had ik nu over: eentje met tijd waarin ik had gewacht totdat de zon opkwam, eentje met tijd waarin ik had gewacht totdat het helemaal donker was. Dat waren mijn absoluut favoriete momenten, omdat ze elke dag weer terugkwamen. Die wilde ik niet weggeven.
Ik zette de twee potten bovenop de boekenkast, zodat ik ze vanuit alle hoeken van de woonkamer zou kunnen zien. Daarna ging ik op de bank liggen en deed een hele poos helemaal niets, behalve kijken naar die twee glazen potten.