Tuin

Het was je vader die me jaren geleden vertelde dat ik beter voor mijn tuin moest zorgen. We waren beiden in de twintig, jouw geboorte was nog niet in zicht. Na een wandeling langs de Seine waren we uitgekomen bij de buitentuin van de Jardin des Plantes. Ik droeg mijn zomerse lichtroze linnen jurk en had mijn haren los, hij droeg zoals gewoonlijk een lichtgrijze pantalon en een T-shirt, donkerblauw deze keer.

We liepen langs de rozen en ik droomde hardop over de tuin die we later hebben zouden, als hij we verhuisd waren naar het Franse platteland. Ik sprak over de bloemen die ik in die tuin zou planten, over hoe het er zou ruiken, over welke vogels ik er horen zou, over hoe mijn dagen er daar uit zouden zien, daar in die tuin.

Bij een pruimenboom bleef hij stil staan en keek me aan, zijn donkerbruine ogen stonden ernstig. En de bomen dan? vroeg hij. Met schaduw om onder uit te rusten in de zomer, en vruchten om van te plukken? En de kruiden voor als je ziek bent? En struiken met bessen voor je vogels om van te eten in het najaar? En in de winter, wat heb je dan nog over in je tuin?

Vervolgens haalde hij een hand door zijn zwarte krullen, richtte zijn blik op de blauwe lucht en voegde eraan toe dat een tuin onderhouden tijd kost, heel veel tijd. Dat ik er elke dag in zou moeten werken, of ik dat wel besefte.

Ik probeerde zijn hand te pakken maar hij trok die terug, ik zei dat dat ik daar allemaal ook voor zorgen zou, vroeg of hij me misschien er een beetje bij zou kunnen helpen.

Jouw tuin heeft zulke hoge muren dat je zelf nieteens kunt zien wat je er geplant hebt, zei hij toen. Laat staan dat je iemand anders van jouw bloemen kan laten genieten.

En toch, voegde hij eraan toe, en toch heb je altijd iets over andermans tuin te zeggen.

Ik zei dat ik hem niet begreep, we liepen door naar de kassen, hij loodste me langs de varens en de orchideeën en stopten pas weer toen we bij de tropische vijver waren. Wat dacht je van lotusbloemen voor in je tuin, vroeg hij en hij probeerde mijn hand te pakken, maar ik trok die terug.

Over water in mijn tuin heb ik nooit nagedacht, zei ik. Laat staan over waterplanten.

Het zou je goed doen, Annemarie, zei hij toen. Het zou je goed doen om beter voor je tuin te zorgen.

Pas jaren later kwam die tuin weer ter sprake. We hadden al zeker tien jaar geen gesprek meer gevoerd, maar jij werd bijna achttien en het enige wat je voor je verjaardag wilde was met ons drieën een verjaardagsdiner. Dus had ik mijn tas ingepakt en was in de Thalys gestapt.

Je vader en ik troffen elkaar nu niet in de oase van de botanische tuin maar in de betonnen werkelijkheid van een Parijse buitenwijk, waar hij in eenzaamheid zijn dagen sleet. Hij droeg geen pantalon meer, maar een spijkerbroek, zijn zwarte haar was donkergrijs en hij had rimpels rond zijn ogen.

Hoe houd je het hier uit, vroeg ik hem en hij begon te lachen.

Zoals je ziet bloeien er hier satellietschotels uit de gebouwen, zei hij. Die hebben hun eigen kleur groen.

Ik dacht aan ons balkon, aan de jaarlijkse poging die ik in de lente deed om daar iets te laten bloeien, maar hoe dat in de zomer altijd uitdroogde, in de herfst verregende en in de winter bevroor.

Hoe is het eigenlijk met jouw tuin Annemarie, vroeg hij daarna en het enige wat ik kon doen was kijken naar de straat, naar een barst in het asfalt waaruit een pluk gras tevoorschijn kwam.

Mijn boek

Bestel 'Een zwerm spreeuwen'