De dag voor haar verjaardag trof ik haar zo aan, gebogen over haar bureau, terwijl ze met een zwarte permanent marker cirkels op ballonnen tekende. Twee cirkels op elke ballon. De cirkels kleurde ze vervolgens in, zodat het zwarte stippen werden met een diameter van ongeveer een centimeter. Ik vroeg haar niet waarom ze dat deed. Dat vroeg ik al heel lang niet meer. Ik zette alleen haar bureaulamp aan en kuste haar op haar donkere haren.
Nog eentje, zei ze en ik wist niet of ze het over de kus of over de ballonnen had. Ik ging op haar bed zitten, legde het hoofdkussen tegen de muur, zodat ik daar met mijn rug tegen kon leunen. Ze klikte de dop op de stift en vroeg, met haar rug mijn kant op: Wil je niet weten wat ik aan het doen ben?
Je zet stippen op ballonnen, zei ik.
Klopt, zei ze. Maar wel alleen op de blauwe.
Toen pakte ze een blauwe ballon met stippen en blies die op. Met de opgeblazen ballon kwam ze naast me zitten. Ik sloeg een arm om haar schouders.
Kijk, zei ze.
Wat moet ik zien?
De twee stippen zijn uit elkaar gegroeid, doordat ik de ballon heb opgeblazen.
Ik zie het, zei ik. Zullen we uit eten gaan?
Ze schudde haar hoofd, worstelde zich los uit mijn arm en liep weer naar haar bureau. Ik blijf liever hier.
We zijn al heel lang niet uit eten geweest, zei ik. En morgen ben je jarig.
Klopt, zei ze. Maar ik wil nu graag stippen op ballonnen zetten.
Ik vroeg haar niet waarom. Dat vroeg ik al heel lang niet meer. In plaats daarvan ging ik met mijn rug op het bed liggen en keek naar het plafond. Ik luisterde naar de constante geluiden die ze maakte: een ballon uit het zakje halen, twee cirkels tekenen, de cirkels inkleuren, keer op keer.
Wat heb jij gedaan vandaag? vroeg ze.
Niet zoveel, zei ik en ik sloot mijn ogen.
Wil je me helpen opblazen?
Ze gaf me vijf ballonnen. Zelf had ze er ook vijf. We keken hoe de twee stippen op elke ballon uit elkaar groeiden naarmate we de ballonnen verder opbliezen. De opgeblazen ballonnen sloegen we zachtjes naar een hoek van de kamer.
Nu hebben we twintig uit elkaar gegroeide stippen, zei ik toen we alle ballonnen hadden opgeblazen.
Klopt, zei ze en ze schuifelde naar de ballonnenhoek. Maar eigenlijk vind ik dat helemaal niet leuk.
Ze pakte een van de ballonnen op, hield die tussen haar kleine handen, draaide de ballon een paar keer, en fluisterde: Wil je niet weten waarom?
Ik haalde mijn schouders op. Vertel.
Omdat ik niet weet hoe ik de stippen weer dichter bij elkaar kan krijgen. Ze ging op de grond zitten, tussen alle ballonnen in.
Je kunt ze doorprikken.
Nee, zei ze, Nee. Het liefst zou ik ze weer leeg laten lopen, maar ik krijg de knoop er niet uit.
Een voor een pakte ze de ballonnen op, hield ze even vast, legde ze toen weer op de grond. Ik weet gewoon niet hoe ik dat moet doen. Het liefst had ik een manier bedacht om de stippen naar elkaar toe te laten groeien, maar ik weet gewoon niet hoe.
Ik stond op van het bed en ging naast haar op de grond zitten. Waarom vroeg je het dan niet aan mij?
Ze antwoordde niet, maar legde haar hoofd op mijn schouder terwijl ik elke ballon ontknoopte, de lucht er zachtjes uit liet lopen, en de leeggelopen ballonnen naast elkaar op de grond legde. Morgen ben je jarig, zei ik. Zullen we uit eten gaan?