Mama stond in de keuken. Ze had haar lichtblauwe bloemetjesschort voorgebonden, om vlekken op haar smetteloze zalmroze jurk te voorkomen. Anderhalve week geleden, de woensdag voor haar verjaardag, had ik haar ook zo aangetroffen, nadat ik de hele ochtend op mijn kamer had gezeten. Ze had me geroepen en ik had haar geroep wel geregistreerd, maar nog niet verwerkt. Toen ik beneden kwam om iets te drinken te pakken, keek ze me achterdochtig aan. Met een groot mes sneed ze prei voor een quiche. De scherpe geur was me al op de trap tegemoet gekomen. Ze vroeg of alles wel goed ging, omdat ik dagenlang alleen maar op mijn kamer zat. Ik ging naast haar staan, probeerde nonchalant op het aanrechtblad te leunen. Op het antracietgrijze blad zaten kringen, daar waar ooit pannen en glazen hadden gestaan.
‘Wist je dat meer dan drie miljoen Japanners, vooral jonge studenten, lijden aan iets wat hikikomori wordt genoemd?’
Ze had het mes neergelegd.
‘Ze zitten vrijwel elke dag het grootste deel van de tijd op hun kamer en vermijden sociale situaties. Meestal zitten ze maar een beetje achter hun computer. Hun ouders zetten uit pure wanhoop elke avond een bord eten bij hun kamerdeur, en regelmatig een glas water.’
‘Zit jij ook hele dagen achter je computer?’
‘Ik werk aan mijn scriptie.’
Ze had zich omgedraaid en uit de keukenla een zak met rozijnen gepakt, ook voor de quiche. Ze vulde een kom met warm water en liet de rozijnen hier een voor een inglijden. Hulpeloos dreven ze in het water, als drenkelingen zonder zicht op redding.
‘Je was bijna een jaar toen ik je van het aanrecht liet vallen.’ Met vochtige ogen keek ze me aan, om vervolgens naar boven te kijken. Amber had ooit tijdens een traineeship geleerd dat je niet kan huilen als je omhoog kijkt. Sindsdien sloeg ons gezin in emotionele situaties de ogen ten hemel.
‘Dus?’
‘Ik dacht dat ik me wel even kon omdraaien. Dat er niets zou gebeuren. Dat je stil zou blijven zitten. Maar op het moment dat ik je mijn rug toekeerde wist ik dat het gebeuren zou. Nog geen twee stappen had ik gezet of daar ging je, met je hoofd naar beneden. Ik huilde haast nog harder dan jij.’
‘Dan moet het inderdaad lang geleden zijn geweest.’
‘Altijd heb ik gedacht dat het daaraan lag.’
Ik pakte een rozijn uit de kom en kneep erin. Er kwam vocht uit.
‘Dat het daardoor kwam dat je anders was, bedoel ik. Afwijkend. Nee, niet afwijkend. Gewoon anders. Langzamer, afweziger. Je leek als kind in niets op Berk en Amber.’
Ik kuchte. ‘Hoe lang maak je deze quiche al?’
‘Vijftien, twintig jaar. Hoezo?’
‘En niemand heeft je ooit verteld dat prei en rozijnen echt een smerige combinatie zijn?’
Ze antwoordde niet, maar pakte ook een rozijn. Ik gooide de mijne terug in de kom.
‘Er is niets mis met me. Er is toen niets gebeurd. Ik ben gevallen. Elk kind valt. Dat hoort erbij. Je kunt er niets aan doen.’ Daarna heb ik me omgedraaid. Mama bleef staan. Zonder drinken liep ik weer naar boven. Mijn laptop was in slaapstand. Ik nam weer plaats achter mijn bureau en keek naar het zwarte scherm. Beneden hoorde ik mama de vuilnisbak openklappen. We aten die avond friet.